Hoe minder ooggetuigen, hoe nieuwsgieriger we zijn naar hun verhalen
COLUMN
Door: Bert Wagendorp 5 mei 2015, De Volkskrant
Op de momenten waarop de tv-camera gisteren tijdens de dodenherdenking op de Dam de menigte monsterde, hield hij zo nu en dan even stil bij een oud gezicht, oud genoeg om erbij te zijn geweest. De regisseur zocht de laatste ooggetuigen. In de Volkskrant stond de afgelopen dagen een serie die De laatste ooggetuigen heette. NRC Handelsblad publiceerde onder dezelfde titel een aantal getuigenissen uit de eerste hand.
Naarmate de ooggetuigen schaarser worden, lijkt het alsof we alsmaar nieuwsgieriger worden naar hun verhalen, ook al hebben we ze al veel vaker gehoord. We hebben de verhalen van degenen die het met eigen ogen hebben gezien nodig, om ons te realiseren dat het geen nachtmerrie was, geen horror-movie of een bad trip, maar dat het echt is gebeurd.
Een paar weken geleden was ik in Theater Tuschinski bij de première van de documentaire Ben Ali Libi – goochelaar, van Dirk Jan Roeleven. Gisteren werd de film op televisie uitgezonden. Ben Ali Libi stierf in 1943 in Sobibor, maar Roeleven maakte 72 jaar later een ooggetuige van hem.
Ik voelde de neiging hen aan te raken, om heel even contact te maken met al bijna abstracte gruwelijkheden
Toen hij voor de eerste keer het gedicht las dat Willem Wilmink over Ben Ali Libi schreef, dacht Roeleven dat de ‘kleine schlemiel’ waar Wilmink het over heeft aan diens fantasie was ontsproten, in een poging de miljoenen anonieme nazi-slachtoffers een naam te geven. Tot hij erachter kwam dat Ben Ali Libi echt had geleefd en echt was gestorven.
Na afloop van de première was er een borrel. Aan een tafeltje tegen een muur zaten een paar oude mensen – ooggetuigen. Eén van hen was Jules Schelvis (93), een van de achttien Nederlandse overlevenden van Sobibor. De andere, Lotty Huffener-Veffer (ook 93) overleefde Auschwitz. Huffener had Ben Ali Libi nog gekend – als de vader van een vriendinnetje.
Ik keek naar Schelvis en Huffener, twee laatsten, even sterk als breekbaar. Ik voelde de neiging hen aan te raken, om heel even contact te maken met al bijna abstracte gruwelijkheden. Niets krachtiger dan de getuige.
Lotty Huffener werd op 1 mei als ooggetuige ondervraagd in de Volkskrant. Ze zei: ‘Twee weken geleden was ik aanwezig bij de première van een documentaire over het leven van de joodse goochelaar Ben Ali Libi. Maar ik had hem niet willen zien. Er zitten beelden in van Sobibor, er wordt verteld hoe de mensen daar zijn vermoord. Ik heb altijd gezegd: ik hoop dat mijn ouders en mijn zusje snel zijn gegaan. Maar dat is niet zo en dat wordt in deze film uitgelegd. Het was niet fijn om te horen. (…) Ik heb een beeld voor mezelf gecreëerd van hun laatste uren en daar wil ik liever niet aan tornen.
Lotty Huffener is een getuige die de confrontatie met de verschrikkelijke dingen die zij en haar familie hadden meegemaakt onverdraaglijk vindt. Ze had de werkelijkheid gepolijst tot een verhaal waarmee ze kon leven – nog altijd een verschrikkelijke werkelijkheid, maar een die wel de ergste pijn verhulde. Premier Rutte deed dat gisteren in zijn speech ook, en iets rigoureuzer dan Huffener. Hij verkleinde de historie tot een heldenepisode – je kunt het verleden ook kapotpolijsten en terugbrengen tot een gemakzuchtig verhaaltje.
De ooggetuige is onze enige levende verbinding met de echte werkelijkheid. Het zal niet lang meer duren, of de laatste is verdwenen. Er zijn foto’s, filmbeelden, geschreven getuigenissen, maar wanneer de stem van de laatste getuige zwijgt, schuift er een scherm tussen ons en het verleden.
We zullen de gruwelen vangen in verhalen, verschrikkelijke, maar dragelijke verhalen. Dat is menselijk, maar ook heel erg: het onverdraaglijke van de persoonlijke getuigenis is onze sterkste bescherming tegen herhaling.